luisterlink: https://www.youtube.com/watch?v=af8yW-nWaBY
DEEL1: Woelige wormen
Hoofdstuk 1: Bloesems en vlinders
De jonge Kandor kende lange tijd een rustig en onbezonnen leven aan de appelgaard van zijn oom. Zo lag hij op een dag in de gaard omringd door neergedwarrelde roze bloesems en een zoete geur. Tussen de bomen door staarde hij naar de wolken. Het was een van zijn favoriete bezigheden. Eenmaal hij de juiste wolken had gevonden sloot hij zijn ogen en fantaseerde de mooiste verhalen.
De appelgaard lag ver weg van de grote stad, te midden van vele vlaktes en enkele weilanden. Het was trouwens daar, in het kleine huisje aan het eind van de gaard waar Kandor zijn eerste herinneringen had gevormd. Zijn oom bezat zo een vijftig appelbomen. Een aardeweg splitste de gaard in twee, met aan het eind het huisje en daartegen een haast even grote schuur. Een laag stenen muurtje begrensde het terrein.
Kandor opende zijn ogen. Op zijn neus was een bloesem gedwarreld. Hij hield zich zo stil mogelijk en genoot van het moment. Plots vloog de bloesem van zijn neus. Het bleek een kleine vlinder te zijn in identiek hetzelfde roze als de bloesems. Het beestje bleef ter plekke fladderen vlak voor Kandor's ogen. Kandor glimlachte en bestudeerde het vlindertje grondig totdat het wegvloog. Onmiddellijk sprong Kandor recht en ging achter het beestje aan, door de appelgaard naar het pad en weg van het huis van zijn oom.
De roze vlinder was snel, maar Kandor ook. Ze verlieten het pad en kruisten een grote grasvlakte richting het noorden. Daarachter lag een kleine, maar uitgestrekte rotsformatie die de noordgrens van het land vormde. Op enkele plaatsen was er een opening en kon je bovengrondse grotten betreden. Voor hij het goed besefte liep Kandor doorheen het halflange gras recht naar een van de grotten. Een zwerm grote vlinders in alle kleuren schoten uit de opening. Ze fladderden rakelings langs Kandor door. Hij verschoot een beetje, draaide zich om en keek vrolijk de vlinders na.
Kandor draaide zich terug naar de grotopening. het roze vlindertje was verdwenen. Er kon veel licht naar binnen. De opening was zeer breed en wel driemaal zo hoog als Kandor. De grot zag er vredig uit. Kandor wandelde naar een kant en legde zijn hand tegen de rotsen. Langzaam trad hij de grot binnen en streek terwijl met zijn vingers langs het gesteente. De grot nam een brede bocht. Kandor wandelde verder en aan een doodlopend eind zag hij een klein plekje gras dat het nodige water en licht via enkele gaten in de rotsen erboven kon ontvangen. Er groeide enorme beige paddenstoelen. Sommigen waren wel een meter hoog. Op een van de paddenstoelen zat het roze vlindertje. Kandor wandelde erheen en het beestje streek opnieuw neer op zijn neus. Kandor zag niet dat vanuit een donker hoekje er drie paar gele oogjes geïntrigeerd zijn bewegingen volgden.
"Wat wil je dan?", vroeg Kandor en hij bracht zijn wijsvinger naar zijn neus.
Het vlindertje verplaatste naar de vinger. Kandor wachtte even en nam het beestje, dat rustig bleef zitten, terug mee uit de grot. "Nou, kom op", zei hij terwijl hij naar de vlinder keek en het beestje steeg op in de hoogte. Kandor beklom de rotsen en zette zich neer boven de grotopening. Hij keek in de verte en kon de appelgaard zijn, die een klein beetje verder verwijderd lag van het dorpje dan de meeste andere akkers en weilanden. Het dorpje zelf was zo klein dat het geen naam had. Het bestond slechts uit enkele huisjes en een kleine watermolen. Kandor zette zich gemakkelijk, keek weer even naar de wolken en sloot dan zijn ogen.
Herbert, Kandor's oom, had ondertussen opgemerkt dat Kandor niet meer tussen de bloesems lag. Maar hij maakte zich geen zorgen. Kandor was nooit echt ver weg en hij begreep zijn avontuurlijk geest. Bovendien was alles veilig. Daelburg was een vredige provincie.
Herbert was een klein mannetje met een vriendelijk gezicht. Haast altijd goedgeluimd en in het ergste geval nu en dan eens wat knorrig. Op zijn neus stond een koperen brilletje met dikke ronde glazen. Het maakte zijn ogen veel groter dan in werkelijkheid en zorgde ervoor dat zijn blik steeds een tint had van fascinatie of bewondering. Herbert was halfkaal. De haren die hij nog had waren grijs, lang en zelden gekamd. Als hij wandelde was het met een lichte mank. Toch weigerde hij, koppig als hij was, om een wandelstok te gebruiken.
Een ietwat vreemde bezigheid van Herbert was het verzamelen van glazen potten en bokalen. Ze stonden wanordelijk gestapeld op de vele schappen in zijn schuur. Hij had ze in alle vormen en afmetingen. Het waren er zoveel dat zelfs de appeloogst moest plaats maken voor het rommelige glas.
De meeste potten waren leeg. Herbert vond namelijk dat je een glazen pot enkel mocht vullen met iets wat de moeite waard was. Rommel en doodgewone dingen borg je op in kisten of aarden kruiken. Zolang het maar niet doorzichtig was. Want wie wilde er nu heel zijn leven kijken naar iets wat niet de moeite waard was? Tussen al dat lege glas waren toch enkele bokalen gevuld. Sommigen bevatten een speciaal kruid of bloem op sterk waker. Anderen bevatten een vreemd materiaal, werktuig of ander onbekend hebbedingetje.
De roze vlinder was zo groot geworden dat Kandor erop kon vliegen. Samen vlogen ze rakelings over de gewassen en overal waar ze passeerden fladderden kleinere vlinders weg. De vlinder bracht Kandor naar een grot bos dat enkel bestond uit beige reuzepaddenstoelen. Een plotse regenbui kwam opzetten. Kandor steeg af om te schuilen onder de paddenstoelen. Hij keek na hoe de vlinder weer opsteeg en vertrok.
Dikke regendruppels maakten doffe geluiden op het paddenstoelenvlees. Kandor wandelde nieuwsgierig verder. Stilaan vervormden de paddenstoelen in kale bomen totdat er enkel deze laatsten nog overbleven. Kandor werd nu helemaal natgeregend maar scheen er van te genieten. Hij strekte beide armen zo ver als hij kon, sloot zijn ogen en draaide in het rond.
Toen hij zijn ogen weer opende was de bodem bedekt met roze appelbloesems. Langzaam dwarrelden enkele bloesems omhoog om zich aan de kale takken vast te hechten. Kandor lachte luidop en steeds meer bloesems dwarrelden naar de bomen. Schaterend begon Kandor te lopen en dansen tussen de bomen door. Hoe meer hij liep en danste hoe meer bloesems er naar omhoog stegen. De opstijgende bloesems veranderden in roze vlinders die opzoek gingen naar de juiste tak. Een oorverdovend gefladder klonk doorheen het bos. Eenmaal de vlinders hun plek hadden gevonden veranderden ze weer in een bloesem.
Nadat alles weer rustig werd zag Kandor hoe een lang pad het appelbomenbos in twee splitste. In de verte, aan het eind van het pad, kon hij nog net het huis van oom Herbert zien. Kandor schoot wakker en keek om zich heen. Hij zat nog steeds bovenop de grotopening. Voorzichtig klom hij naar beneden en ging terug de grot binnen naar de paddenstoelen.
In de schaduw van een van de grootste paddenstoelen groeide er een kleinere. Voorzichtig plukte Kandor het paddenstoeltje. Opnieuw keken enkele gele oogjes stilletjes toe vanuit een donker hoekje. Toen Kandor rechtkwam stond hij weer oog in oog met het roze vlindertje dat opeens terug op de grote paddenstoel zat.
"Mag ik?", vroeg hij aan de vlinder.
Het beestje steeg op en fladderde door een van de lichtgaten uit de grot.
Al lopende en lachend ging Kandor door het grote grasveld huiswaarts. Hij was zo enthousiast over zijn buit van vandaag dat hij nauwelijks kon wachten om het aan zijn oom te tonen.